Met een touwtje aan de boom

We zeilen tussen de eilanden van Patagonië. Mistflarden, donkergroene berghellingen, grijze rotsen. De wind is kil, de regen snijdt in je gezicht. Het is sprookjesachtig en unheimisch tegelijk. Eilanden doemen op uit de laaghangende bewolking en verdwijnen weer, kort nadat je er langs gevaren bent.

Het meest bijzondere is misschien wel de gedachte dat dit gebied niet of nauwelijks veranderd is sinds de eerste ontdekkingsreizigers er naartoe zeilden. Nog altijd woont er niemand, er zijn geen wandelpaden, geen hutten. Niks. Alleen barre wildernis.

In die barre wildernis zochten we een ankerplek. We belandden in een beschutte baai, Punta King. Met harde wind kwamen we binnen varen, maar in de baai was het bladstil. Een goede plek om de westerstorm af te wachten.

Wanneer we een nacht (of langer) in een baai blijven liggen gooien we normaal gesproken alleen een anker uit. Door de wind of stroom gaat het schip langzaam (of sneller) heen en weer achter het anker, maar dat is meestal geen enkel probleem.

Patagonië vergt een andere aanpak. De beste ankerplekken hier zijn smal als parkeerplaatsen en liggen dicht tegen de rotsen aan. Leg je het schip alleen met het anker vast, dan slingert de wind je al snel op de rotsen.

Daarom knopen we het vast aan de bomen. Vier lange lijnen gaan vanaf het middenschip, door de kluisgaten naar de kant. Touw om de boom, paalsteek erin en klaar. Het schip kan geen kant meer op.

Het grootste voordeel van deze methode? We hoeven geen ankerwacht te houden en dus niet midden in de nacht één voor één een uur lang ons bed uit om de zaak in de gaten te houden. Een hele nacht doorslapen, dat is een luxe die ons normaal gesproken alleen in de haven gegund is.

Patagonië: Grote, koude voetenUshuaia

Deel dit bericht